In deze dagen tussen Hemelvaart en Pinksteren zit een bepaalde leegte. Ongeveer twee duizend jaar geleden was Jezus weggegaan en zaten de leerlingen zonder hun leider. Alweer. De eerste keer dat hen dat overkwam waren ze verdrietig. Jezus was gestorven en de droom leek over. Nu waren ze blij, staat in Lucas 24:51. Ze waren in de tempel en loofden God.
En toch die leegte. Hoe gingen ze verder? Ondanks Jezus’ afwezigheid waren ze niet alleen. Ze hadden elkaar. En ze hadden de stem op de achtergrond: ik zal jullie niet als wezen achterlaten. De Geest van de waarheid zal altijd bij jullie zijn. (Joh. 14:16-18). Dit gedicht van Fiet van Beek verwoordt het contrast heel treffend.
In absentia
Niet alleen achtergelaten
zonder voedsel, toekomst, zorg,
maar bewaard in goede handen
die omarmen, dragen, borgen.
Niet ver weg in hemelsferen
hoog en droog in vaders huis,
maar nabij en zonder einde
in ons, met ons, om ons heen.
Niet te zien door vreemde ogen,
maar te kennen voor wie liefheeft,
zijn geboden houdt en leeft.
(Bron: Schriftgedichten. Poëzie bij het kerkelijk jaar, Heerenveen: Royal Jongbloed, 2013, p. 212)